Carnavalsdinsdag

Van onze verslaggever: Hend

Jottem! Welk een verkwikking, zo’n lange nachtrust! Je offert er dan wel een doorgaans vermakelijke carnavalsmaandagavond voor op, maar dan sta je dinsdagmiddag tenminste wel weer strontnuchter en ontdaan van vrijwel elke carnavalswaan naast je kribje. Phuck! Inderdaad niet bijster slim dus, maar ten tijde van dit besluit was de toerekeningsvatbaarheid dan ook al in geen velden of wegen meer te bekennen. Het was de automatische piloot die mij die avond deed besluiten het zware Nachtgraversjuk af te werpen en het pand der verzamelde zotten de rug toe te keren. Waarschijnlijk nog niet eens zo’n héél erg onverstandige wending van het verhaal op het moment dat je je serieus afvraagt of die met bier en serpentinebrij besmeurde linedancevloer niet één keertje voor een zalig bed zou kunnen doorgaan. Aldus buiten aanbeland en met het poepkleurige partycomplex nog in de achteruitkijkspiegel, werd ik direct een mysterieuze automobiel ingetrokken die mij geblinddoekt én met geblindeerde ramen in een dodemansrit door de getto’s von Langel naar mijn ouderlijke residentie afvoerde. Althans, zo moet het wel gegaan zijn want ik kan me er niks van herinneren. Blijkbaar is de mysterieuze automobiel ook niet te beroerd geweest om voor mij de achterdeur open te doen, me de trap op te tillen en me in bed te stoppen, want dat is waar ik mezelf de nodige uren later in eerder vermelde staat van helderheid hervond.

Maar goed, geen reden om meteen paniek te zaaien. In geval van acuut gebrek aan alcoholische bedwelming heb ik namelijk altijd wel een vervangend accessoire binnen handbereik. Ziedaar: de gele zonnebril! Oké, hij heeft minder invloed op de zwaartekracht en geeft niet zoveel filosofisch inzicht als een kaasdrager vol bier, maar de prettige vervloeiing van omgevingskleuren houdt de realiteit toch op veilige afstand.

Als rechtgeaarde carnavalsfundamentalist ben ik vervolgens naar het vervaarlijke rijk der blauwe bonen getogen om daar mijn aandeel te leveren in een reeds in volle gang zijnde biergenocide. Het uit tentdoek opgetrokken hoofdkwartier van dit volk bevond zich op dat moment in staat van bezetting door troepen afkomstig uit het nabijgelegen rijk der knollen. Gezien het feit dat de lokale bevolking elders druk doende was een imaginaire burgervader aan te stellen, kwam deze invasie als geroepen om de verfijnde carnavalsetiquette hoog te houden. Met een zware schranspartij bij de roemruchte Wok in het vooruitzicht, was het zaak als een bezetene te beginnen aan de aanleg van een stevige, alcoholische bodem en dus gingen de blaadjes de tafel over alsof het herfst was. Zodoende brachten ik, mijn fluorescerende collegae en alle overige aanwezigen elk niveau betreffende conversatie, zang en dans al snel weer omlaag naar de vrolijke, vertrouwde diepte die we van deze dagen gewoon zijn. Zo staat mij bijvoorbeeld nog glashelder voor ogen hoe collega Paul op een gegeven moment een bijzonder geestige opmerking maakte die op dat moment de spijker volledig op z’n kop geslagen moet hebben betreffende een bepaald onderwerp, waarop collega Loek en ik ons luidkeels bescheurden. En alsof dat nog niet genoeg was kwam een bepaalde toehoorder terstond met een zo mogelijk nóg sterker kwinkslag op de proppen. En zo bleven we de humoristische lat gevoelsmatig maar hoger en hoger leggen en er leek geen einde aan te komen.

Maar toch kwam daar het moment. Niemand weet meer precies hoe laat, maar om exact 19:00 uur was het zover. We beseften ineens dat ons zware werk hier er weer op zat. Er viel een stilte en geroerd maar met een glimlach keken we naar het lege muntenglas dat temidden van het slagveld van doodbloedende bierglazen op de hangtafel fier stond te pronken. Het was niet meer dan onze plicht geweest, maar we hadden het na drie dagen oorlog toch maar mooi weer geflikt. Met het tevreden gevoel dat elke nijvere dokwerker wel zal kennen na een dag van noeste arbeid, begaven we ons daarop naar het sprookjesachtige Chinatown van Herpen om tot in onze poriën te worden doordrongen van de wonderlijke cultuur van de hier woonachtige afgezanten uit het rijk der onverstaanbaar brabbelende oosterlingen. Door de verbluffend sfeervolle aankleding, de traditionele muzikanten en vooral de zoete, scherpe geuren van de oosterse keuken leek het onstuimige carnavalsgelal van zo-even plots als van een andere planeet. Onze gifgroene gewaden maakten plaats voor passende kimono’s en als volleerde Aziaten hanteerden we de eetstokjes om ons de keur aan culinaire hoogtepuntjes die het goedlachse volkje ons presenteerde te laten welgevallen. De mede-carnavalisten van het welbekende Langelse uitzendbureau vergezelden ons en ook zij lieten zich de gefrituurde terriërrolletjes en de vrolijk spartelende inktvis goed smaken.

Binnen niet al te schandalig veel tijd en nog steeds volgens schema keerden we na dit laatste carnavalsmaal met een bek vol pepermunt terug naar onze thuisbasis om te zien wie er de kracht nog had voor nog één avondje ambachtelijk comadrinken. Gelukkig bleek de alcoholische doping zijn werk te doen en was er uiteindelijk een nog goed gevulde zaal Nachtgravers en dito -rinnekes op de been. De lokale idolen van formatie ’t Kon bliezen de arme trompetjes nog eens schor, de nog merendeels overeind staande leden van de raad van elf pakten elkaar ook nog maar eens bij de ontvelde schouders en alle overige aanwezigen deden elk op hun eigen onnavolgbare wijze een duit in het zakje teneinde het laatste fluitsignaal van het jolige heidenenfeest zo lang mogelijk uit te stellen.

De doorgaans erg verlegen uitbater van het etablissement had voor zichzelf een avondje vrij ingeroosterd om eens met de grote jongens mee te kunnen drinken, hetgeen hem duidelijk niet in de koude kledij was gaan zitten. In een staat van zorgelijke beschonkenheid besloot deze kastelein, die aan elke vorm van lichaamsbeharing een broertje dood heeft, dat de benjamin van zijn personeelsbestand zijn imposante snor ter plekke moest doneren aan een twijfelachtig goed doel. Hiermee werd Nol voorlopig elke mogelijkheid de snor te drukken ontnomen en Allah zag dat het goed was.

Tegen de tijd dat de ingevlogen muzikale omlijsting het pand allang verlaten hadden en ’t Kon met verve de taptoe had vertolkt, trachtten ondergetekende en consorten de laatste stuiptrekkingen van het carnavalsfeest een waardig einde te schenken middels een maandenlang ingestudeerde batucada-drumact van asbakken, krukken en vloertegels. Na anderhalf uur vriendelijk aandringen van omstanders werd besloten de vijfde toegift te bewaren voor een andere gelegenheid en restte voor eenieder de lange weg naar de bedstee.

Enfin, resumerend kunnen we vaststellen dat de 33ste editie van deze jaarlijkse nonsens, ondanks de reeds alom tegenwoordige routine, stiekem nog steeds een bijzonder leuk feestje herbergt en dat waarschijnlijk nog lang zal blijven doen. De tijd zal het ons leren.

Hend

 

[ 2007] - [ "Bouwe 06-07" ]
 
[ Vrijdag] - [ Zaterdag] - [ Zondag] - [ Maandag] - [ Dinsdag]